Ghiselbert Uten Goye, 1200–1271 (leeftijd 71 jaar)
- Naam
- Ghiselbert /Uten Goye/
- Voornamen
- Ghiselbert
- Achternaam
- Uten Goye
Geboren | 1200
30
25 |
---|---|
Huwelijk | Mabelia van Arkel van der Leede (van den Berghe) — Bekijk dit gezin |
Beroep | Ridder, ministeriaal, maarschalk van de bisschop van Utrecht |
Geboorte van een zoon | Wouter Uten Goye 1240 (leeftijd 40 jaar) |
Overleden | 23 maart 1271 (leeftijd 71 jaar) |
vader |
1170–1243
Geboren: 1170
30 Overleden: 1243 |
---|---|
moeder |
1175–1252
Geboren: 1175
35 Overleden: maart 1252 |
Huwelijk |
Huwelijk: — |
hij zelf |
1200–1271
Geboren: 1200
30
25 — Voorne, Nederland Overleden: 23 maart 1271 — Utrecht, Nederland |
broer |
hij zelf |
1200–1271
Geboren: 1200
30
25 — Voorne, Nederland Overleden: 23 maart 1271 — Utrecht, Nederland |
---|---|
echtgenote |
1225–1288
Geboren: 1225
24
30 Overleden: 12 september 1288 — Dordrecht, Nederland |
Huwelijk |
Huwelijk: — |
zoon |
partner’s partner |
1220–1271
Geboren: rond 1220
45 — Dordrecht, Nederland Overleden: 16 maart 1271 — Dordrecht, Nederland |
---|---|
echtgenote |
1225–1288
Geboren: 1225
24
30 Overleden: 12 september 1288 — Dordrecht, Nederland |
Huwelijk |
Huwelijk: — |
stiefzoon |
1242–1277
Geboren: 1242
22
17 Overleden: 1277 |
9 jaar
stiefzoon |
1250–1297
Geboren: 1250
30
25 Overleden: na 1297 |
Bron | Wortel Web Site Gebeurtenis Smart Matching Rol 5008558 Details citaat: Ghiselbert (Gijsbert) Uten Goye Gebeurtenis: Smart Matching Rol: 5008558 Inschrijfdatum in originele bron: 27 maart 2013 Tekst: Toegevoegd door een Smart Match te bevestigen Kwaliteit van gegevens: primair bewijs |
---|---|
Bron | pijl Web Site Details citaat: dominicus ghiselbertus uten goye Inschrijfdatum in originele bron: 12 mei 2013 Tekst: Toegevoegd door een Smart Match te bevestigen Kwaliteit van gegevens: primair bewijs |
Notitie | <p>Hij wordt te Utrecht vermeld van 1242-1271.</p> <p>Ridder geworden tussen 22 november 1252 (RAU. St. Narie. Inv. no. 766) en 22 februari 1254 (Ant. Matthaeus: De rebus Amersfortensibus, pag. 198) en men vindt voor het eerst zijn nieuwe ridderzegel onder de oorkonde van 17 Maart 1259 (RAU. Oudmunster. Inv. no. 1628). Het is een groot ruiterzegel (61 mm. in diameter) met een tegenzegel. Het randschrift luidt: + Sigillu. . . SELBERTI . . . . . . MILITIS. Het tegenzegel vertoont, in een gothisch schild, het wapen van Goye, nl.: gedwarsbalkt van zes stukken, de oneven balken van vair; het randschrift is niet goed meer te lezen. Er lijkt te staan: "Frange. (L) ege . tege".</p> <p>Hij is hij later tussen 2 februari 1266 en 28 juli 1268 als broeder in het Duitse Huis te Utrecht getreden, waarvan hij tussen 24 juli 1269 en 4 februari 1270 commendator-broeder is geworden; heer van Goye en Hagesteijn.</p> <p>Sedert de Utrechtse bisschop Otto II (van der Lippe) in 1220 zo succesvol de gehele stad Utrecht onder zijn macht had weten te brengen, was er voor de nakomelingen van Wolterus comes de Goye als rijksambtenaren in Utrecht geen plaats meer. Ook buiten de stad werden de vroegere landelijke rijksgraven, die in feite al lang in bisschoppelijke dienst stonden, vervangen door bisschoppelijke ambtenaren, die zelfs niet meer in schijn met de Kroon verbonden waren.</p> <p>Na het verdwijnen der graven van Goye werd hun vroegere ambt, dat nu de bisschop ter begeving stond, versplinterd. Een deel ervan zal vermoedelijk in handen zijn gelegd van schouten of meiers, een ander deel is misschien overgegaan op de maarschalk, die in deze tijden als bisschoppelijke ambtenaar in opkomst is en een hoge rechterlijke functie ging bekleden. Opvallend is, dat men in de eerste helft der 13de eeuw géén heren van Goye in die functies aantreft. In 1224-1227 (OB Sticht II, no. 721, 22 juli 1224; no. 722, nà juli 22 anno 1224; no. 730, anno 1224; no. 748, 29 maart 1226; no. 764, 25 mei 1227), komt een Alfardus als maarschalk voor, in 1232 (OB Sticht II, no. 846) een zekere Stephanus, in 1239 en 1240 (OB Sticht II, no. 847, anno 1239; no. 956, 30 okt 1240) Arnoldus de Scal( c)wich en in 1252 en 1258 Sguederus de Bosinchem, zoon van Stephanus. Eerst in 1265 (RA. Zwolle, Diverse charters, Charter dd. 21 april 1265) ontmoet men een Giselbertus de Goye als marscalcus van bisschop Hendrik van Vianden (1250-overl 5 Juni 1267). Men kan zich nu afvragen wat de reden mag zijn, dat in een zo lang tijdvak (ongeveer 30 jaren) geen vertegenwoordiger van dit geslacht in dat hoge rechterlijke ambt te vinden is. Dit was toch wel te verwachten gelet op het feit, dat de heren van Goye gedurende zo lange jaren, wellicht eeuwen, een hoge rechterlijke positie in het Nedersticht hadden ingenomen. Hebben zij zich opzettelijk afzijdig gehouden, is het toe te schrijven aan halsstarrigheid, het niet willen bukken voor de bisschop en de veranderde tijdsomstandigheden? Het feit echter, dat reeds in 1224-1232, nog tijdens het leven dus van graaf Walterus, anderen het maarschalks-ambt bekleden, zou er op kunnen wijzen, dat in de verhouding van de bisschop tot de heren van Goye een zekere verwijdering was ingetreden, ja dat misschien zelfs Walterus wel het land had verlaten (Mecklenburg!). Zekerheid daaromtrent bestaat er niet, maar gezien de ontwikkeling der politieke verhoudingen rondom de bisschop omstreeks het midden der 13de eeuw en gelet op de wijze, waarop Giselbertus de Goye daarbij was betrokken, is een verkoeling tussen de kerkvorst en Walterus waarschijnlijk en is zij voor Giselbertus met zekerheid vast te stellen.</p> <p>De periode van 1234-1267, tijdens het episcopaat van Otto III van Holland (1233-1244 elect en daarna bisschop tot overl 27 Maart 1249) en Hendrik van Vianden ( 1251-overl 5 Juni 1267), kenmerkte zich door een weifelende houding tegenover het Rijksbestuur, anderzijds gaf ook de kroon blijk van een onvaste politiek jegens de bisschop. In de beginne volgde bisschop Otto een gedragslijn, die zowel tegen paus als kroon inging: maar nadat zijn oomzegger graaf Wilem II van Holland tot Rooms Koning was gekozen, wijzigde de bisschop in het laatst van zijn leven zijn houding en bereidde de koning nog twee maanden voor zijn dood te Utrecht een plechtige ontvangst (1249). Na een kort tussenbewind van bisschop Goswinus van Randerode,</p> <p>ging het bestuur van het bisdom in 1251 over op de zwakke Hendrik van Vianden, die volkomen aan de leiband liep van de krachtigen, maar tot intrigues geneigden aartsbisschop van Keulen Conradus von Hochstaden en zich onder diens invloed richtte tegen de Staufisch gezinden Stichtse adel, kapittel-geestelijkheid en jonge stedelijke raadspartij in Utrecht.</p> <p>Toen Koning Willem na zijn huwelijk, in 1252, met Elisabeth van Brunswijk in wijder kring erkenning vond, was dit voor hem aanleiding zijn tot dusver gevoerde beleid te herzien en zocht hij toenadering tot de adel en zijn stedelijken aanhang. Een aanslag, tijdens zijn verblijf te Utrecht, tegen Willem in 1255 gepleegd, werd evenwel oorzaak van een felle vete tegen deze stad en liep weldra uit op een openlijke oorlog mede gericht tegen bisschop Hendrik. Koning Willem sneuvelde kort daarop (24 Jan. 1256) te Hoogwoude tegen de Friezen en werd als Rooms-Koning opgevolgd door Richard van Cornwallis. Na diens erkenning door bisschop Hendrik en door Florens 'den Voogd', broeder van de overleden koning en voogd van diens minderjarigen zoon (de latere) Floris V, werd weldra, op 12 Juni 1257 (RAU. Arch. Biss., Inv. no. 419), te Bodegraven vrede gesloten tussen bisschop en stad enerzijds en Florens, de Voogd van Holland, en de Stichtse adel anderzijds. De hoofden van de adelspartij, heer Ghilebertus de Goie en Ghilebertus de Hamestelle (van Amstel) werden gedwongen smadelijke vernederingen te ondergaan. Zij moesten, vergezeld door niet minder dan 500 hunner mannen, blootvoets en in boetekleed gehuld, op zondag 17 juni 1257 in den oude Dom te Utrecht komen om daar op hun knieën de bisschop voor het gebeurde nederig vergiffenis te vragen, te zweren zich op geen enkele manier meer te zullen verzetten tegen kerk en bisschop en de laatste als hun heer te zullen erkennen en trouw te zullen zijn. Daar Ghilebertus de Goie een zoon was van Wolterus comes de Goie, is thans de positie der heren van Goye in de eerste helft der 13de eeuw in het Sticht duidelijker geworden.</p> <p>Door de tijden heen waren zij koningsgetrouw gebleven en konden nimmer de achteruitgang in macht en aanzien van hun geslacht verkroppen. Zij bleven tegen de Utrechtse bisschop, die zij in zijn streven naar de landsheerlijke macht aanzagen als hun belager en de bewerker van het hun aangedane onrecht, een wrok koesteren. Van hun kant vonden de bisschoppen in hun voortdurende tegenstand zeer zeker geen reden tot welwillendheid jegens die heren, maar eerder een gerede aanleiding hen waar mogelijk aan de kant te zetten en te weren uit de sleutelposities, eertijds door hun voorgeslacht in de Stichtse landen ingenomen. De vrede van Bodegraven schonk de bisschop een welkome gelegenheid die tegenstand voor goed te breken.</p> <p>Giselbertus blijkt in 1259 (RAU. Kl. Kapittelen en Kloosters. Inv. no. 530, Cartularium Convent van Oostbroek, fol 11, 7 November 1259) in het bezit te zijn van het huis ten Goye; op 7 november van dat jaar verkoopt hij, met goedkeuring van de bisschop, de grove en smalle tiende in "Seyster hoever" (Zeisteroever tussen Bunnik en Zeist), in "Eygen" (vermoedelijk de latere Vinkenbuurt, onder Zeist) en in "Crosa" (Kroost onder Zeist), die hij van de bisschop in leen hield, aan het convent van Oostbroek; als vergoeding moet hij aan de bisschop 13 morgen allodiaal land afstaan, gelegen naast zijn huis in Goye, waarvan acht morgen strekken aan de weg, waarlangs men naar zijn huis gaat (thans de Molenweg genaamd) en de overige vijf morgen degene zijn, die hij heeft gekocht van Spieryngus de Goye, benevens twee hofsteden, waarin eertijds de kapel van zijn huis in Goye stond. In een vidimus van 10 April 1298 (RAU. Dom., Inv. no. 954 Vidimus van 5 nov. 1298 van een brief van 10 april 1258), van een oorkonde uit het jaar 1258, wordt hij heer van Goye genoemd, hij heet daar: Dominus Ghiselbertus dominus de Goye miles. De domdeken Petrus met de kanunnik-kameraar van Oudmunster Jacob benevens Ghiselbertus miles de Goye Dominus, door de plebanen en parochianen in Gaspewerde (Gasperden) en de parochianen van Tulle tot arbiters gekozen, doen uitspraak in hun kerkelijke geschillen. Daaruit blijkt, dat Ghiselbertus te Gasperden en Tulle belangen had, die wel dààruit zullen voortspruiten, dat hij reeds beleend was met de zogenaamde heerschappij van Hagestein, die wij later nog zullen tegenkomen. In 1261 (RAU. St. Marie, Inv. HS. no. 1227, Charter dd. 13 november 1261) wordt gezegd, dat de parochie Hauten in zijn heerlijkheid lag. Eindelijk in 1265 treffen wij hem aan in onmiddellijke dienst van de bisschop, als diens maarschalk; waarschijnlijk is hij in dit ambt Sguederus de Bosinchem, zoon van Stephanus en vermoedelijk een verwant van hem, opgevolgd. Ook in het volgende jaar bekleedt hij nog dit ambt, maar in 1268 (ARA. Holl. Leenk. no. 30 (E.L. 32) fol 84v, 28 juli 1268) heeft hij van het wereldse leven afscheid genomen en is hij te Utrecht in het Duitse huis getreden als broeder, want op 28 juli van dat jaar vindt men hem vermeld als ",frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye". Zijn opname in die Orde moet hebben plaats gevonden nà 2 februari 1266, daar hij op die datum nog maarschalk was. Broeder nog op 24 juli 1269 (RAU. Dom.. Inv. no. 953), was Gyselbertus dictus de Goye reeds op 4 februari 1270 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 251) Commendator-broeder. Grote teleurstellingen, die hij op zijn levenspad had ontmoet, zullen wel niet vreemd zijn geweest aan de stap, dien hij had ondernomen. Zijn openlijke en stellig levenslang gevoerde stille strijd tegen de bisschop, het zich beroofd zien van de ingewortelde familie-prerogatieven, misschien ook persoonlijke omstandigheden, zullen de oude ridder gemaakt hebben tot een vroegtijdig vermoeid man, die bukkend voor zijn noodlot met achterlating van vrouw en kinderen, in de rust van een kloosterleven als ordebroeder in zijn laatste levensjaren het verdriet, dat het leven hem gebracht had, poogde te vergeten. In de vergaderzaal van de Ridderlijke Duitse Orde Balye van Utrecht hangen de portretten aan de wand van 74 landcommandeurs der Orde van de vroegste tijd af tot nu toe, als no. 4 van die Commandeurs wordt Giselbertus de Goye afgebeeld als een grijsaard met een lange witte baard. Het heeft toen niet lang meer mogen duren, op 16 maart 1271 stierf hij en werd begraven in de St. Annakerk van het oude Duitse huis buiten de stadsmuren. De juiste datum van zijn overlijden, dat moet hebben plaats gehad tussen 4 februari 1270 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 251) en 19 juli 1271 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 257), vindt men in de oorkonde van 13 juli 1288 (RAU. Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76), waarin zijn weduwe (tweede vrouw) Mabilia op 16 maart voor hem memoriediensten sticht in de Dom te Utrecht; behoudens een kleine copieerfout van Buchell, vindt men deze datum ook in het kalendarium van St. Servaes te Utrecht. Aangezien zijn zoon op 19 juli 1271 (RAU. Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76) uitvoering geeft aan een wilsbeschikking van zijn overleden vader en niet aangenomen kan worden, dat deze 1 jaar en 4 maanden heeft laten verlopen alvorens daartoe over te gaan, zal men wel het jaar 1271 als zijn sterfjaar dienen aan te nemen. Deze zoon, Walterus de Goye famulus, draagt, omdat wijlen zijn vader Dominus Giselbertus, eertijds broeder en Commendator van het Duitse huis, voor 88 ponden zekere goederen aan dat huis beloofd had, op bovengenoemden datum aan dat huis te Utrecht over: 4 morgen land op de Enge in Osthreem (Oostrum), ongeveer 1 km oostelijk van de tegenwoordige buurschap tGoy, voor 40 Utrechtse</p> <p>ponden, verder voor 20 ponden 4 morgen land, Vritgraes genaamd en voor 28 ponden 8 morgen, Hilichlant (Heilig land) geheeten; alles allodiaal land, gelegen in de nabijheid van het huis ten Goye.</p> <p>Wie de eerste vrouw van Dns. Giselbertus de Goye is geweest, zou men kunnen afleiden uit de gegevens, die een weinig gebruikt handschrift, toegeschreven aan Arend van Buchell (Univ bibl Utrecht. HS. van Buchell. F. 28. H. 1780, fol 17v in voce van Lichtenberch), daaromtrent verschaffen kunnen. Onder het hoofd "Lichtenberch" vindt men daar de mededeeling, dat Jacobus filius Johannis (later Lichtenberch genaamd) in 1252 tot vrouw had een 'filia de Goy', voorts dat zijn vader tot vrouw had een filia de Arkel en dat hun zoon was de bekende Utrechtse erfschepen Jacobus filius Jacobi, die in 1304 te Utrecht bij een oproer werd vermoord en het eerst, nà 1290 de naam "Lichtenberch" heeft aangenomen, naar zijn huis onder Woudenberch gelegen. Tegelijk met zijn naam veranderde deze schepen ook zijn wapen. In 1288 zegelde hij nog met het bekende scepterrad, maar nà 1290 (in rood) met uitgetande (zilveren) schildzoom drie (gouden) lelies. Onder hun namen vermeldt Buchell de kwartieren van Jacobus filius Johannis en zijn vrouw van Goye aldus: Lichtenberch - Goy; Arkel - Vuytterhorst; Velde - Bosinchem; Ruweel - Rover.</p> <p>Volgens deze opstelling zou de moeder van Dns. Giselbertus de Goye niet "Amstel", maar "van Bosinchem" hebben geheten. Een bevestiging van grote waarde van debovenstaande opstelling werd gevonden op een oud rouwbord, dat nog in de tweede helf der 17de eeuw hing in het kapittelhuis van St. Pieter te Utrecht en aldaar werd gezien door Dr. C. Booth (RAU. Inv. HS. no. 378. Dl. 6 fol 613). Daarop de kwartieren van de moeder: 1. Lichtenberch. 5. Goye. 3. Arkel. 7. Wttenhorst. 2. Velde. 6. Bosinchem (Everdingen?). 4. Rueel. 8. Rover (van Montfoord).Ghiselbertus de Goye komt voor als: Ghyselbertus de Govengoye (Bovengoye: Upgoye?) 1251; Giselbertus de Goye, miles, 1254; Dominus Ghilebertus de Goye, 1257; Dominus Giselbertus dominus de Goye, miles, 1259; Giselbertus miles dictus Dominus de Goye, 1261; Frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye, miles, 1268; Gyselbertus dictus de Goye frater .Domus Teutonice Traiect, 1269; Gilbertus de Goye Commendator et frater Domus Theutonice iuxta Traiectum, 1270. Ghiselbertus de Goye is omstreeks 1242 zijn vader opgevolgd in zijn goederen: dit volgt uit een oorkonde van een tiental jaren later, nl. 1252. Een stuk van 14 April 1252 (RAU. St. Pieter, Inv. no. 343) noemt als zijn moeder: Domina Rixa; in een handschrift van Dr. Booth heet zij de weduwe van Walterus comes de Goye, deze graaf was dus zijn vader.</p> <p>Het hiervoor geschetste openlijke verzet van Giselbertus de Goye smeulde in bedekte vorm vermoedelijk al langer; daarvoor bestaat meer dan een aanwijzing. In 1251 (Sloet: OB. Gelre en Zutphen, no. 738, 28 december 1251) noemt Gijselbertus de Govengoye, misschien een schrijffout voor "Bovengoye" di. "Upgoye", (de betrokken oorkonde is alleen in afschrift bewaard gebleven) de Utrechtse bisschop weliswaar zijn 'heer' - hij blijkt in 1245 (0B Sticht II no. 1060, 12 december 1245) diens ministerialis te zijn -- maar hij meent toch reden te hebben steun te zoeken bij de graaf van Gelre. Onder zijn allodiale bezittingen behoren twee sloten, nl. het huis te Goye en het huis Hagensteyn. Dit laatste draagt hij in 1251, als zijn huis te Gaspewerde, met het land binnen de buitenste singelgracht, op aan graaf Otto van Gelre om het daarna weer in leen te ontvangen en die graaf als leenman te dienen tegen iedereen, uitgezonderd tegen de bisschop. Blijkens de lijst van leenmannen van de Gelderse graaf wordt hier het huis Hagensteyn bedoeld. Daarenboven werden nog twee hoeven land (64 morgen in deze tijd) opgedragen, die tussen het huis en den Rijn lagen. Het huis lag ten zuiden van de Lek, maar wij kunnen niet aannemen, dat de Lek hier "Rijn" genoemd zou worden, zodat men die 64 morgen land wel elders zal moeten zoeken en wel aan de noordzijde van de Lek bij de Randdijk, ter plaatse waar de oude Rijntak de met de IJssel gemeenschappelijke bedding verliet, dwz. onder Eiteren. Giselbertus weet blijkbaar niet heel zeker of hij dit land wel aan Gelre màg opdragen, want uitdrukkelijk wordt gezegd, dat, mocht deze opdracht geen stand kunnen houden, andere goederen van gelijke waarde zouden worden opgedragen. Indien het goed inderdaad onder Eiteren lag, dan zou dit vrij-eigen land in de vroegere gouw Isla et Lake gelegen hebben en zou hier kunnen doorschemeren, dat de oude strijdbijl nog niet begraven was. Nog een klein, maar tekenend feit, dat in die richting wijst, valt te vermelden. De 22sten november 1252 (RAU. St. Narie. Inv. no. 766) oorkondt Giselbertus, dat hij reeds een tiental jaren door blinde hartstocht</p> <p>gedreven, het kapittel van S. Marie te Utrecht overlast had aangedaan in het rustig bezit van de novale tienden in de buurschappen Halten (Houten), Lurich (Loerik), Westerhem, Oesterhem, over den Nieuwen Dijk en in zekere waard, Dennenwerth of Grevenwerth, genaamd. In tegenwoordigheid van oa. bisschop Hendrik verklaart hij nu geen enkel recht op die tienden te hebben, want dat zij rechtens aan de kerk van St. Marie toebehoren. Uit de beschrijving blijkt, dat dit juist die tienden waren, waarvan zijn vader Walterus comes de Goie in 1227 afstand gedaan had. De oorkonde wordt bezegeld door niet minder dan 18 getuigen, waaronder twee Amstels en Hermannus de Worden (Woerden). Het 19de zegel is van Giselbertus de Goye, die nog géén ridder is en dan ook zegelt met een ander zegel dan later, toen hij deze titel wèl voerde. Dit oudst bekende Goye-zegel vertoont een zéér opmerkelijke bijzonderheid. Het is zéér groot (niet minder dan 63 mm. in diameter) in groene was en aan de rand ten dele geschonden. Ter linkerzijde is in het randschrift van het zegelstempel, vóór het woord "de Goye" een woord uitgestoken, in de wasafdruk is dit nog duidelijk waar te nemen, hoewel deze ter plaatse geschonden is. Buchell, die in de eerste helft der 17de eeuw dit charter copieerde en het zegel dat toen nog ongeschonden was, natekende, geeft in die tekening de gehele lengte van het uitgestoken woord weer. Die lengte komt nauwkeurig overeen met de ruimte, die nodig zou zijn voor een woord 'militis' of 'comitis'. Miles was Giselbertus evenwel in 1252 nog niet, dus is vermoedelijk het woord 'comitis' uit het zegelstempel verwijderd en heeft er gestaan: "+Sigillum Ghiselberti comitis de Goye", waarvan thans nog over is: "+Sigillu. Ghi . . xxxxxxxx de Goye". Daaruit zou volgen, dat hij zich in die tijd nog tot de titel 'comes' gerechtigd voelde en deze ook poogde te voeren, maar vermoedelijk, na gerezen verzet (van de bisschop?), genoodzaakt werd dat woord te doen verwijderen. Het is mogelijk, dat hierin de oorsprong te vinden is van een mededeling bij Anth. Matthaeus. Veteri aevi analecta V. pag. 631 (Anno 1738), waar heer Gijsbrecht van den Goye genoemd wordt als vierde landcommandeur en als zoon van heer Gisebrecht (sic) grave van den Goye. Nimmer is ons elders een 'graaf' van die naam voorgekomen, zodat het uitgesloten geacht kan worden, dat de landcommandeur, wat Giselbertus later inderdaad geworden is, het zegel van zijn vader, die immers Wolterus heette, zou hebben gebruikt, na te hebben doen verwijderen, wat niet voor hem paste. De vermeldingen van Giselbertus: ca. 1242: In de oorkonde van 22 november 1252. Zie hieronder. 1245 dec. 12: Gijsselbertus de Goye, ministerialis van bisschop Otto III, vermeld bij de overdracht van een bisschoppelijk leen van Ghyselbertus de Amestelle ( 0B Sticht II no. 1060). 1248 febr. 5: Giselbertus de Goy krijgt van bisschop Otto III vergunning om een leengoed, gelegen op Hindensprunc (bij het huis Goye) en vroeger in leen gehouden door Gerardus de Ultra Vegth miles, maar door deze in 1247 aan het Duitse Huis verkocht, thans aan dat Huis te Utrecht over te dragen (OB. Sticht II, no. 1160). 1251 Dec. 28: Ghiisselbertus de Govengoye draagt zijn huis bij Gaspewerde (huis Hagestein) en zijn gehele binnen de grachten gelegen allodium op aan graaf Otto van Gelre om het weder van hem in erfleen te ontvangen en de graaf daarmede tegen iedereen, behalve tegen zijn heer de bisschop van Utrecht, te dienen. 1252 april 14: Giselbertus de Goye verkoopt aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht grove en smalle tienden in Aldwich (Oudwijk), die hij in leen hield van de Domproost, aan wie hij daarvoor andere goederen had opgedragen. Zijn moeder Rixa, die de lijftocht aan deze tienden bezat, doet daarvan nu ook afstand. Onder de getuigen komt voor Walterus, zijn jongere broeder (RAU. St. Pieter, Inv. no. 343). 1252 nov. 22: Giselhertus de Goye bekent reeds ongeveer 10 jaren het kapittel van St. Marie te Utrecht te hebben gestoord in het rustig bezit zijner tienden in Halten, Lurich, Westerhem, Oesterhem, over de Nieuwen Dijk en in een zekere waard, Dennenwerth of Grevenwerth, genaamd. Hij erkent deze tienden ten onrechte in bezit te hebben genomen en doet thans met zijn broeder Walterus daarvan afstand ten behoeve van het kapittel. Waltcrus verklaart geen eigen zegel te hebben en getuigt onder het zegel van zijn broeder Giselbertus en de andere zegelaars (RAU. St. Marie. Inv. no. 766). 1254 febr. 22: Giselbertus onder de Ridders, getuige voor bisschop Henricus bij de beslechting van een geschil tussen de ridders Johannes en Adam de Loehorst (Ant. Matthaeus: De rebus Amersfortensibus, pag. 198). 1255 Mense Aprili: Ghiselbertus de Goy miles getuige voor Henricus de Lecka, miles, als deze van het kapittel van St. Marie te Utrecht in erfpacht neemt de tol te Smithuysen en de Curtes van Ewijk en Malbergen (OB. Gelre en Zutphen, no. 769). 1255 sept. 4: Giselbertus de Goye miles is consanguineus van de kanunnik Ghiselbertus de Amestelle (RAU. St. Marie, Inv no. 1647). 1257 juni 12: Dominus Ghilebertus de Goie en Ghilebertus de Hamestelle moeten ingevolge het vredesverdrag tussen de bisschop en de stad Utrecht enerzijds en Floris Voogd van Holland, Gijsbrecht van Aemstel ea. anderzijds, met 500 man, blootsvoets en in boetekleed gehuld zondag 17 juni in de Domkerk op hun knieën de bisschop nederig om vergiffenis komen vragen voor het gebeurde, de bisschop trouw beloven en hem als hun heer erkennen (RAU. Arch. Biss., Inv. no. 419). 1258 april 10: Theodericus de Altena, proost van Oudmunster geeft 5 november 1298 een vidimus van een brief van 10 april 1258 waarbij de Domdeken Petrus met Jacobus kanunnikkameraar van Oudmunster en Dominua Ghiselbertus bone memorie Dominus de Goye miles als scheidslieden uitspraak deden in kerkelijke geschillen tussen de plebanen en de parochianen van Gaspewerden en de parochianen van Tulle. In de oorkonde van 1258 wordt hij genoemd: Ghiselbertus miles de Gove Dominus (RAU. Dom., Inv. no. 954). 1258 mei 5: Giselbertus de Goye onder de ridders borg voor bisschop Henricus inzake het vredesverdrag tussen hem en Otto graaf van Gelre. Met hem en in volgorde na hem worden als borgen genoemd de ridders Hubertus (de Bosinchem) Pincerna (schenker) en Sguederus (de Bosinchem) marescalcus van de bisschop(beide laatsten waren zoons van de ridder Stephanus de Bosinkem, Pincerna en van diens vrouw Domina Ava (OB. Gelre en Zutphen, no. 807). 1259 Maart 17: De ridder Giselbertus de Goy en om. de ridder Gerardus de Amestelle borgen voor Arnoldus junior de Wesemale. Onder deze oorkonde hangt het ridderzegel van Giselbertus de Goy. 1259 juli 21: Gvselbertus de Goye is met enige andere ridders getuige voor de ridder Theodericus de Pascua (van der Weyden) bij een schenking aan het Duitse huis te Utrecht. Gyselbertus de Goye zegelt hier wederom met zijn ruiterzegel, dat echter zeer geschonden is. 1259 nov. 7: Gijselbertus de Goye miles. Bisschop Hendrik van Vianden keurt de overdracht goed van de grove en smalle tienden in Seyster hoever (Zeister oever tussen Bunnik en Zeist) en in Eygen en in Kroost in de parochie van Zeist, die Gijselbertus van de bisscho in leen hield en verkocht had aan het Convent van Oestbroeck, mits hij ter compensatie aan de bisschop afstaat enig allodiaal land, nl. 13 morgen land naast zijn huis in Goye, waarvan 8 morgen palen aan de weg naar zijn huis in Goye en 5 morgen, die hij gekocht heeft van Spieringus de Goye, benevens 2 hofsteden, waarin eertijds de kapel van zijn huis in Goye stond (RAU. Kl. Kapittelen en Kloosters. Inv. no. 530, Cartularium Convent van Oostbroek, fol 11). 1261 nov.13: Giselbertus miles dictus Dominus de Goye. Bisschop Henricus beschikt over zijn goed in Bulhorn, in de parochie Hauten gelegen, in de jurisdictie van Giselbertus ridder gezegd heer van Goye (RAU. St. Marie, Inv. H.S. no. 1227). 1265 april 21: Gisilbertus de Goie marschalcus van bisschop Hendrik van Vianden komt als derde voor onder de getuigen, die vermeld worden als milites et ministeriales, als de bisschop aan schepenen, raden en gemeente van Zwolle toestaat aldaar een paardenmarkt te houden en aan alle bezoekers daarvan vrijgeleide geeft. 1265 juli 6: Giselbertus de Goie vermeld als marescaleus van de bisschop. Hij is ridder (RAU. Inv. HS. no. 334, fol 4). 1265 juli 27: Giselbertus de Goye ridder met Giselbertus de Amestelle ridder ea. vanwege de bisschop scheidslieden om de nog bestaande of te ontstane geschillen te beslechten na de vrede, gesloten tussen de bisschop en Otto graaf van Gelre (OB. Gelre en Zutphen. no. 882). 1265 oktober 16: Giselbertus de Goey marscalcus noster genoemd door bisschop Hendrik van Vianden. 1266 febr. 2: Giselbertus de Goye marscalcus van bisschop Hendrik van Vianden vermeld als eerste onder de milites et ministeriales getuigen voor de bisschop. 1268 juli 28: Frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye met enige andere ridders en de knaap Otto dictus Proys als scheidslieden gekozen door de ridder Hubertus de Everdinghen en de knaap Arnoldus Snoye enerzijds en de knaap Walterus de Goye anderzijds om al de tussen partijen gerezen geschillen te beslechten (ARA. Holl. Leenk. no. 30 (E.L. 32) fol 84v). 1269 juli 24: Gijselbertus dictus de Goye frater Domus theutonice Traiectensis met Gijselbertus dictus de Amestelle Canonicus ecclesie beate Marie Traiectensis scheidslieden vanwege Johannes de Arkle famulus en Otto dictus de Arkle miles om hunne geschillen met het Domkapittel te Utrecht over de tienden en andere rechten in Osterwiic (Oosterwijk) en Hokelhem (Heukclom) bij te leggen (RAU. Dom.. Inv. no. 953). 1270 febr. 3: Gilbertus de Goye Commendator et frater Domus Theutonice iuxta Traientum en de overige broeders verbinden zich om aan de gift van een hunner medebroeders een bestemming te geven. (1271) XV(II) Kal. Aprilis (= Maart 16). Obiit Dominus Ghiselbertus (RAU. Inv. HS. no. 358 iii fol 114; Kalendarium St. Servaas, alwaar hij vergissing XV in plaats van XVII Kal. April). 1271 juli 19: Walterus de Goye famulus oorkondt te hebben overgrdragen aan het Duitse huis bij Utrecht voor 88 ponden Utrechts enige landen in het Gooi door wijlen zijn vader Dominus Giselbertus frater et Commendator</p> <p>quondam Domus beate Marie Teutonicorum Traiectensis aan het huis beloofd. 1288 juli 13: Mabilia weduwe van Giselbertus quondam Dominus de Goye miles beschikt bij testament over de opbrengst van haar huis in de immuniteit van St. Maarten om na haar dood memoriediensten te laten doen in de Dom te Utrecht voor haar eerste echtgenoot heer Godcscalcus de Merwede, haar tweede echtgenoot Giselbertus de Goye en voor haar zelf. Voor haar zegelen Johannes de Herkele ridder en haar zoons Johannes en Daniel van der Merwede. Afschrift met twee nagetekende zegels: van de ridder Johannes de Arkel en van Daniel (van der Merwede) (RAU. Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76).</p> |
---|---|
Notitie | <p>* Hij wordt te Utrecht vermeld van 1242-1271. Ridder geworden tussen 22 november 1252 (RAU. St. Narie. Inv. no. 766) en 22 februari 1254 (Ant. Matthaeus: De rebus Amersfortensibus, pag. 198) en men vindt voor het eerst zijn nieuwe ridderzegel onder de oorkonde van</p> <p>17 Maart 1259 (RAU. Oudmunster. Inv. no. 1628). He is een groot ruiterzegel (61 mm. in diameter) met een tegenzegel. Het randschrift luidt: + Sigillu. . . SELBERTI . . . . . . MILITIS. Het tegenzegel vertoont, in een gothisch schild, het wapen van Goye, nl.: gedwarsbalkt van zes stukken, de oneven balken van vair; het randschrift is niet goed meer te lezen. Er lijkt te staan: "Frange. (L) ege . tege". Hij is hij later tussen 2 februari 1266 en 28 juli 1268 als broeder in het Duitse Huis te Utrecht getreden, waarvan hij tussen 24 juli 1269 en 4 februari 1270 commendator-broeder is geworden; heer van Goye en Hagesteijn.</p> <p>Sedert de Utrechtse bisschop Otto II (van der Lippe) in 1220 zo succesvol de gehele stad Utrecht onder zijn macht had weten te brengen, was er voor de nakomelingen van Wolterus comes de Goye als rijksambtenaren in Utrecht geen plaats meer. Ook buiten de stad werden de vroegere landelijke rijksgraven, die in feite al lang in bisschoppelijke dienst stonden, vervangen door bisschoppelijke ambtenaren, die zelfs niet meer in schijn met de Kroon verbonden waren.</p> <p>Na het verdwijnen der graven van Goye werd hun vroegere ambt, dat nu de bisschop ter begeving stond, versplinterd. Een deel ervan zal vermoedelijk in handen zijn gelegd van schouten of meiers, een ander deel is misschien overgegaan op de maarschalk, die in deze tijden als bisschoppelijke ambtenaar in opkomst is en een hoge rechterlijke functie ging bekleden. Opvallend is, dat men in de eerste helft der 13de eeuw géén heren van Goye in die functies aantreft. In 1224-1227 (OB Sticht II, no. 721, 22 juli 1224; no. 722, nà juli 22 anno 1224; no. 730, anno 1224; no. 748, 29 maart 1226; no. 764, 25 mei 1227), komt een Alfardus als maarschalk voor, in 1232 (OB Sticht II, no. 846) een zekere Stephanus, in 1239 en 1240 (OB Sticht II, no. 847, anno 1239; no. 956, 30 okt 1240) Arnoldus de Scal( c)wich en in 1252 en 1258 Sguederus de Bosinchem, zoon van Stephanus. Eerst in 1265 (RA. Zwolle, Diverse charters, Charter dd. 21 april 1265) ontmoet men een Giselbertus de Goye als marscalcus van bisschop Hendrik van Vianden (1250-overl 5 Juni 1267). Men kan zich nu afvragen wat de reden mag zijn, dat in een zo lang tijdvak (ongeveer 30 jaren) geen vertegenwoordiger van dit geslacht in dat hoge rechterlijke ambt te vinden is. Dit was toch wel te verwachten gelet op het feit, dat de heren van Goye gedurende zo lange jaren, wellicht eeuwen, een hoge rechterlijke positie in het Nedersticht hadden ingenomen. Hebben zij zich opzettelijk afzijdig gehouden, is het toe te schrijven aan halsstarrigheid, het niet willen bukken voor de bisschop en de veranderde tijdsomstandigheden? Het feit echter, dat reeds in 1224-1232, nog tijdens het leven dus</p> <p>van graaf Walterus, anderen het maarschalks-ambt bekleden, zou er op kunnen wijzen, dat in de verhouding van de bisschop tot de heren van Goye een zekere verwijdering was ingetreden, ja dat misschien zelfs Walterus wel het land had verlaten (Mecklenburg!). Zekerheid daaromtrent bestaat er niet, maar gezien de ontwikkeling der politieke verhoudingen rondom de bisschop omstreeks het midden der 13de eeuw en gelet op de wijze, waarop Giselbertus de Goye daarbij was betrokken, is een verkoeling tussen de kerkvorst en Walterus waarschijnlijk en is zij voor Giselbertus met zekerheid vast te stellen.</p> <p>De periode van 1234-1267, tijdens het episcopaat van Otto III van Holland (1233-1244 elect en daarna bisschop tot overl 27 Maart 1249) en Hendrik van Vianden ( 1251-overl 5 Juni 1267), kenmerkte zich door een weifelende houding tegenover het Rijksbestuur, anderzijds gaf ook de kroon blijk van een onvaste politiek jegens de bisschop. In de beginne volgde bisschop Otto een gedragslijn, die zowel tegen paus als kroon inging: maar nadat zijn oomzegger graaf Wilem II van Holland tot Rooms Koning was gekozen, wijzigde de bisschop in het laatst van zijn leven zijn houding en bereidde de koning nog twee maanden voor zijn dood te Utrecht een plechtige ontvangst (1249). Na een kort tussenbewind van bisschop Goswinus van Randerode,</p> <p>ging het bestuur van het bisdom in 1251 over op de zwakke Hendrik van Vianden, die volkomen aan de leiband liep van de krachtigen, maar tot intrigues geneigden aartsbisschop van Keulen Conradus von Hochstaden en zich onder diens invloed richtte tegen de Staufisch gezinden Stichtse adel, kapittel-geestelijkheid en jonge stedelijke raadspartij in Utrecht.</p> <p>Toen Koning Willem na zijn huwelijk, in 1252, met Elisabeth van Brunswijk in wijder kring erkenning vond, was dit voor hem aanleiding zijn tot dusver gevoerde beleid te herzien en zocht hij toenadering tot de adel en zijn stedelijken aanhang. Een aanslag, tijdens zijn verblijf te Utrecht, tegen Willem in 1255 gepleegd, werd evenwel oorzaak van een felle vete tegen deze stad en liep weldra uit op een openlijke oorlog mede gericht tegen bisschop Hendrik. Koning Willem sneuvelde kort daarop (24 Jan. 1256) te Hoogwoude tegen de Friezen en werd als Rooms-Koning opgevolgd door Richard van Cornwallis. Na diens erkenning door bisschop Hendrik en door Florens 'den Voogd', broeder van de overleden koning en voogd van diens minderjarigen zoon</p> <p>(de latere) Floris V, werd weldra, op 12 Juni 1257 (RAU. Arch. Biss., Inv. no. 419), te Bodegraven vrede gesloten tussen bisschop en stad enerzijds en Florens, de Voogd van Holland, en de Stichtse adel anderzijds. De hoofden van de adelspartij, heer Ghilebertus de Goie en Ghilebertus de Hamestelle (van Amstel) werden gedwongen smadelijke vernederingen te ondergaan. Zij moesten, vergezeld door niet minder dan 500 hunner mannen, blootvoets en in boetekleed gehuld, op zondag 17 juni 1257 in den oude Dom te Utrecht komen om daar op hun knieën de bisschop voor het gebeurde nederig vergiffenis te vragen, te zweren zich op geen enkele manier meer te zullen verzetten tegen kerk en bisschop en de laatste als hun heer te zullen erkennen en trouw te zullen zijn. Daar Ghilebertus de Goie een zoon was van Wolterus comes de Goie, is thans de positie der heren van Goye in de eerste helft der 13de eeuw in het Sticht duidelijker geworden.</p> <p>Door de tijden heen waren zij koningsgetrouw gebleven en konden nimmer de achteruitgang in macht en aanzien van hun geslacht verkroppen. Zij bleven tegen de Utrechtse bisschop, die zij in zijn streven naar de landsheerlijke macht aanzagen als hun belager en de bewerker van het hun aangedane onrecht, een wrok koesteren. Van hun kant vonden de bisschoppen in hun voortdurende tegenstand zeer zeker geen reden tot welwillendheid jegens die heren, maar eerder een gerede aanleiding hen waar mogelijk aan de kant te zetten en te weren uit de sleutelposities, eertijds door hun voorgeslacht in de Stichtse landen ingenomen. De vrede van Bodegraven schonk de bisschop een welkome gelegenheid die tegenstand voor goed te breken.</p> <p>Giselbertus blijkt in 1259 (RAU. Kl. Kapittelen en Kloosters. Inv. no. 530, Cartularium Convent van Oostbroek, fol 11, 7 November 1259) in het bezit te zijn van het huis ten Goye; op 7 november van dat jaar verkoopt hij, met goedkeuring van de bisschop, de grove en smalle tiende in "Seyster hoever" (Zeisteroever tussen Bunnik en Zeist), in "Eygen" (vermoedelijk de latere Vinkenbuurt, onder Zeist) en in "Crosa" (Kroost onder Zeist), die hij van de bisschop in leen hield, aan het convent van Oostbroek; als vergoeding moet hij aan de bisschop 13 morgen allodiaal land afstaan, gelegen naast zijn huis in Goye, waarvan acht morgen strekken aan de weg, waarlangs men naar zijn huis gaat (thans de Molenweg genaamd) en de overige vijf morgen degene zijn, die hij heeft gekocht van Spieryngus de Goye, benevens twee hofsteden, waarin eertijds de kapel van zijn huis in Goye stond. In een vidimus van 10 April 1298 (RAU. Dom., Inv. no. 954 Vidimus van 5 nov. 1298 van een brief van 10 april 1258), van een oorkonde uit het jaar 1258, wordt hij heer van Goye genoemd, hij heet daar: Dominus Ghiselbertus dominus de Goye miles. De domdeken Petrus met de kanunnik-kameraar van Oudmunster Jacob benevens Ghiselbertus miles de Goye Dominus, door de plebanen en parochianen in Gaspewerde (Gasperden) en de parochianen van Tulle tot arbiters gekozen, doen uitspraak in hun kerkelijke geschillen. Daaruit blijkt, dat Ghiselbertus te Gasperden en Tulle belangen had, die wel dààruit zullen voortspruiten, dat hij reeds beleend was met de zogenaamde heerschappij van Hagestein, die wij later nog zullen tegenkomen. In 1261 (RAU. St. Marie, Inv. HS. no. 1227, Charter dd. 13 november 1261) wordt gezegd, dat de parochie Hauten in zijn heerlijkheid lag. Eindelijk in 1265 treffen wij hem aan in onmiddellijke dienst van de bisschop, als diens maarschalk; waarschijnlijk is hij in dit ambt Sguederus de Bosinchem, zoon van Stephanus en vermoedelijk een verwant van hem, opgevolgd. Ook in het volgende jaar bekleedt hij nog dit ambt, maar in 1268 (ARA. Holl. Leenk. no. 30 (E.L. 32) fol 84v, 28 juli 1268) heeft hij van het wereldse leven afscheid genomen en is hij te Utrecht in het Duitse huis getreden als broeder, want op 28 juli van dat jaar vindt men hem vermeld als ",frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye". Zijn opname in die Orde moet hebben plaats gevonden nà 2 februari 1266, daar hij op die datum nog maarschalk was. Broeder nog op 24 juli 1269 (RAU. Dom.. Inv. no. 953), was Gyselbertus dictus de Goye reeds op 4 februari 1270 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 251) Commendator-broeder. Grote teleurstellingen, die hij op zijn levenspad had ontmoet, zullen wel niet vreemd zijn geweest aan de stap, dien hij had ondernomen. Zijn openlijke en stellig levenslang gevoerde stille strijd tegen de bisschop, het zich beroofd zien van de ingewortelde familie-prerogatieven, misschien ook persoonlijke omstandigheden, zullen de oude ridder gemaakt hebben tot een vroegtijdig vermoeid man, die bukkend voor zijn noodlot met achterlating van vrouw en kinderen, in de rust van een kloosterleven als ordebroeder in zijn laatste levensjaren het verdriet, dat het leven hem gebracht had, poogde te vergeten. In de vergaderzaal van de Ridderlijke Duitse Orde Balye van Utrecht hangen de portretten aan de wand van 74 landcommandeurs der Orde van de vroegste tijd af tot nu toe, als no. 4 van die Commandeurs wordt Giselbertus de Goye afgebeeld als een grijsaard met een lange witte baard. Het heeft toen niet lang meer mogen duren, op 16 maart 1271 stierf hij en werd begraven in de St. Annakerk van het oude Duitse huis buiten de stadsmuren. De juiste datum van zijn overlijden, dat moet hebben plaats gehad tussen 4 februari 1270 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 251) en 19 juli 1271 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 257), vindt men in de oorkonde van 13 juli 1288 (RAU. Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76), waarin zijn weduwe (tweede vrouw) Mabilia op 16 maart voor hem memoriediensten sticht in de Dom te Utrecht; behoudens een kleine copieerfout van Buchell, vindt men deze datum ook in het kalendarium van St. Servaes te Utrecht. Aangezien zijn zoon op 19 juli 1271 (RAU. Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76) uitvoering geeft aan</p> <p>een wilsbeschikking van zijn overleden vader en niet aangenomen kan worden, dat deze 1 jaar en 4 maanden heeft laten verlopen alvorens daartoe over te gaan, zal men wel het jaar 1271 als zijn sterfjaar dienen aan te nemen. Deze zoon, Walterus de Goye famulus, draagt, omdat wijlen zijn vader Dominus Giselbertus, eertijds broeder en Commendator van het Duitse huis, voor 88 ponden zekere goederen aan dat huis beloofd had, op bovengenoemden datum aan dat huis te Utrecht over: 4 morgen land op de Enge in Osthreem (Oostrum), ongeveer 1 km oostelijk van de tegenwoordige buurschap tGoy, voor 40 Utrechtse</p> <p>ponden, verder voor 20 ponden 4 morgen land, Vritgraes genaamd en voor 28 ponden 8 morgen, Hilichlant (Heilig land) geheeten; alles allodiaal land, gelegen in de nabijheid van het huis ten Goye.</p> <p>Wie de eerste vrouw van Dns. Giselbertus de Goye is geweest, zou men kunnen afleiden uit de gegevens, die een weinig gebruikt handschrift, toegeschreven aan Arend van Buchell (Univ bibl Utrecht. HS. van Buchell. F. 28. H. 1780, fol 17v in voce van Lichtenberch), daaromtrent verschaffen kunnen. Onder het hoofd "Lichtenberch" vindt men daar de mededeeling, dat Jacobus filius Johannis (later Lichtenberch genaamd) in 1252 tot vrouw had een 'filia de Goy', voorts dat zijn vader tot vrouw had een filia de Arkel en dat hun zoon was de bekende Utrechtse erfschepen Jacobus filius Jacobi, die in 1304 te Utrecht bij een oproer werd vermoord en het eerst, nà 1290 de naam "Lichtenberch" heeft aangenomen, naar zijn huis onder Woudenberch gelegen. Tegelijk met zijn naam veranderde deze schepen ook zijn wapen. In 1288 zegelde hij nog met het bekende scepterrad, maar nà 1290 (in rood) met uitgetande (zilveren) schildzoom drie (gouden) lelies. Onder hun namen vermeldt Buchell de kwartieren van Jacobus filius Johannis en zijn vrouw van Goye aldus:</p> <p>Lichtenberch - Goy; Arkel - Vuytterhorst; Velde - Bosinchem; Ruweel - Rover.</p> <p>Volgens deze opstelling zou de moeder van Dns. Giselbertus de Goye niet "Amstel", maar "van Bosinchem" hebben geheten. Een bevestiging van grote waarde van debovenstaande opstelling werd gevonden op een oud rouwbord, dat nog in de tweede helf der 17de eeuw hing in het kapittelhuis van St. Pieter te Utrecht en aldaar werd gezien door Dr. C. Booth (RAU. Inv. HS. no. 378. Dl. 6 fol 613). Daarop de kwartieren van de moeder:</p> <p>1. Lichtenberch.</p> <p>5. Goye.</p> <p>3. Arkel.</p> <p>7. Wttenhorst.</p> <p>2. Velde.</p> <p>6. Bosinchem (Everdingen?).</p> <p>4. Rueel.</p> <p>8. Rover (van Montfoord).</p> <p>Ghiselbertus de Goye komt voor als:</p> <p>Ghyselbertus de Govengoye (Bovengoye: Upgoye?) 1251; Giselbertus de Goye, miles, 1254; Dominus Ghilebertus de Goye, 1257; Dominus Giselbertus dominus de Goye, miles, 1259; Giselbertus miles dictus Dominus de Goye, 1261; Frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye, miles, 1268; Gyselbertus dictus de Goye frater .Domus Teutonice Traiect, 1269; Gilbertus de Goye Commendator et frater Domus Theutonice iuxta Traiectum, 1270.</p> <p>Ghiselbertus de Goye is omstreeks 1242 zijn vader opgevolgd in zijn goederen: dit volgt uit een oorkonde van een tiental jaren later, nl. 1252. Een stuk van 14 April 1252 (RAU. St. Pieter, Inv. no. 343) noemt als zijn moeder: Domina Rixa; in een handschrift van Dr. Booth heet zij de weduwe van Walterus comes de Goye, deze graaf was dus zijn vader.</p> <p>Het hiervoor geschetste openlijke verzet van Giselbertus de Goye smeulde in bedekte vorm vermoedelijk al langer; daarvoor bestaat meer dan een aanwijzing. In 1251 (Sloet: OB. Gelre en Zutphen, no. 738, 28 december 1251) noemt Gijselbertus de Govengoye, misschien een schrijffout voor "Bovengoye" di. "Upgoye", (de betrokken oorkonde is alleen in afschrift bewaard gebleven) de Utrechtse bisschop weliswaar zijn 'heer' - hij blijkt in 1245 (0B Sticht II no. 1060, 12 december 1245) diens ministerialis te zijn -- maar hij meent toch reden te hebben steun te zoeken bij de graaf van Gelre. Onder zijn allodiale bezittingen behoren twee sloten, nl. het huis te Goye en het huis Hagensteyn. Dit laatste draagt hij in 1251, als zijn huis te Gaspewerde, met het land binnen de buitenste singelgracht, op aan graaf Otto van Gelre om het daarna weer in leen te ontvangen en die graaf als leenman te dienen tegen iedereen, uitgezonderd tegen de bisschop. Blijkens de lijst van leenmannen van de Gelderse graaf wordt hier het huis Hagensteyn bedoeld. Daarenboven werden nog twee hoeven land (64 morgen in deze tijd) opgedragen, die tussen het huis en den Rijn lagen. Het huis lag ten zuiden van de Lek, maar wij kunnen niet aannemen, dat de Lek hier "Rijn" genoemd zou worden, zodat men die 64 morgen land wel elders zal moeten zoeken en wel aan de noordzijde van de Lek bij de Randdijk, ter plaatse waar de oude Rijntak de met de IJssel gemeenschappelijke bedding verliet, dwz. onder Eiteren. Giselbertus weet blijkbaar niet heel zeker of hij dit land wel aan Gelre màg opdragen, want uitdrukkelijk wordt gezegd, dat, mocht deze opdracht geen stand kunnen houden, andere goederen van gelijke waarde zouden worden opgedragen. Indien het goed inderdaad onder</p> <p>Eiteren lag, dan zou dit vrij-eigen land in de vroegere gouw Isla et Lake gelegen hebben en zou hier kunnen doorschemeren, dat de oude strijdbijl nog niet begraven was. Nog een klein, maar tekenend feit, dat in die richting wijst, valt te vermelden. De 22sten november 1252 (RAU. St. Narie. Inv. no. 766) oorkondt Giselbertus, dat hij reeds een tiental jaren door blinde hartstocht</p> <p>gedreven, het kapittel van S. Marie te Utrecht overlast had aangedaan in het rustig bezit van de novale tienden in de buurschappen Halten (Houten), Lurich (Loerik), Westerhem, Oesterhem, over den Nieuwen Dijk en in zekere waard, Dennenwerth of Grevenwerth, genaamd. In tegenwoordigheid van oa. bisschop Hendrik verklaart hij nu geen enkel recht op die tienden te hebben, want dat zij rechtens aan de kerk van St. Marie toebehoren. Uit de beschrijving blijkt, dat dit juist die tienden waren, waarvan zijn vader Walterus comes de Goie in 1227 afstand gedaan had. De oorkonde wordt bezegeld door niet minder dan 18 getuigen, waaronder twee Amstels en Hermannus de Worden (Woerden). Het 19de zegel is van Giselbertus de Goye, die nog géén ridder is en dan ook zegelt met een ander zegel dan later, toen hij deze titel wèl voerde. Dit oudst bekende</p> <p>Goye-zegel vertoont een zéér opmerkelijke bijzonderheid. Het is zéér groot (niet minder dan 63 mm. in diameter) in groene</p> <p>was en aan de rand ten dele geschonden. Ter linkerzijde is in het randschrift van het zegelstempel, vóór het woord "de Goye" een woord uitgestoken, in de wasafdruk is dit nog duidelijk waar te nemen, hoewel deze ter plaatse geschonden is. Buchell, die in de eerste helft der 17de eeuw dit charter copieerde en het zegel dat toen nog ongeschonden was, natekende, geeft in die tekening de gehele lengte van het uitgestoken woord weer. Die lengte komt nauwkeurig overeen met de ruimte, die nodig zou zijn voor een woord 'militis' of 'comitis'. Miles was Giselbertus evenwel in 1252 nog niet, dus is vermoedelijk het woord 'comitis' uit het zegelstempel verwijderd en heeft er gestaan: "+Sigillum Ghiselberti comitis de Goye", waarvan thans nog over is: "+Sigillu. Ghi . . xxxxxxxx de Goye". Daaruit zou volgen, dat hij zich in die tijd nog tot de titel 'comes' gerechtigd voelde en</p> <p>deze ook poogde te voeren, maar vermoedelijk, na gerezen verzet (van de bisschop?), genoodzaakt werd dat woord te doen verwijderen. Het is mogelijk, dat hierin de oorsprong te vinden is van een mededeling bij Anth. Matthaeus. Veteri aevi analecta V. pag. 631 (Anno 1738), waar heer Gijsbrecht van den Goye genoemd wordt als vierde landcommandeur en als zoon van heer Gisebrecht (sic) grave van den Goye. Nimmer is ons elders een 'graaf' van die naam voorgekomen, zodat het uitgesloten geacht kan worden, dat de landcommandeur, wat Giselbertus later inderdaad geworden is, het zegel van zijn vader, die immers Wolterus heette, zou hebben gebruikt, na te hebben doen verwijderen, wat niet voor hem paste.</p> <p>De vermeldingen van Giselbertus:</p> <p>ca. 1242: In de oorkonde van 22 november 1252. Zie hieronder.</p> <p>1245 dec. 12: Gijsselbertus de Goye, ministerialis van bisschop Otto III, vermeld bij de overdracht van een bisschoppelijk leen van Ghyselbertus de Amestelle ( 0B Sticht II no. 1060).</p> <p>1248 febr. 5: Giselbertus de Goy krijgt van bisschop Otto III vergunning om een leengoed, gelegen op Hindensprunc (bij het huis Goye) en vroeger in leen gehouden door Gerardus de Ultra Vegth miles, maar door deze in 1247 aan het Duitse Huis verkocht, thans aan dat Huis te Utrecht over te dragen (OB. Sticht II, no. 1160).</p> <p>1251 Dec. 28: Ghiisselbertus de Govengoye draagt zijn huis bij Gaspewerde (huis Hagestein) en zijn gehele binnen de grachten gelegen allodium op aan graaf Otto van Gelre om het weder van hem in erfleen te ontvangen en de graaf daarmede tegen iedereen, behalve tegen zijn heer de bisschop van Utrecht, te dienen.</p> <p>1252 april 14: Giselbertus de Goye verkoopt aan het kapittel van St. Pieter te Utrecht grove en smalle tienden in Aldwich (Oudwijk), die hij in leen hield van de Domproost, aan wie hij daarvoor andere goederen had opgedragen. Zijn moeder Rixa, die de lijftocht aan deze tienden bezat, doet daarvan nu ook afstand. Onder de getuigen komt voor Walterus, zijn jongere broeder (RAU. St. Pieter, Inv. no. 343).</p> <p>1252 nov. 22: Giselhertus de Goye bekent reeds ongeveer 10 jaren het kapittel van St. Marie te Utrecht te hebben gestoord in het rustig bezit zijner tienden in Halten, Lurich, Westerhem, Oesterhem, over de Nieuwen Dijk en in een zekere waard, Dennenwerth of Grevenwerth, genaamd. Hij erkent deze tienden ten onrechte in bezit te hebben genomen en doet thans met zijn broeder Walterus daarvan afstand ten behoeve van het kapittel. Waltcrus verklaart geen eigen zegel te hebben en getuigt onder het zegel van zijn broeder Giselbertus en de andere zegelaars (RAU. St. Marie. Inv. no. 766).</p> <p>1254 febr. 22: Giselbertus onder de Ridders, getuige voor bisschop Henricus bij de beslechting van een geschil tussen de ridders Johannes en Adam de Loehorst (Ant. Matthaeus: De rebus Amersfortensibus, pag. 198).</p> <p>1255 Mense Aprili: Ghiselbertus de Goy miles getuige voor Henricus de Lecka, miles, als deze van het kapittel van St. Marie te Utrecht in erfpacht neemt de tol te Smithuysen en de Curtes van Ewijk en Malbergen (OB. Gelre en Zutphen, no. 769).</p> <p>1255 sept. 4: Giselbertus de Goye miles is consanguineus van de kanunnik Ghiselbertus de Amestelle (RAU. St. Marie, Inv no. 1647).</p> <p>1257 juni 12: Dominus Ghilebertus de Goie en Ghilebertus de Hamestelle moeten ingevolge het vredesverdrag tussen de bisschop en de stad Utrecht enerzijds en Floris Voogd van Holland, Gijsbrecht van Aemstel ea. anderzijds, met 500 man, blootsvoets en in boetekleed gehuld zondag 17 juni in de Domkerk op hun knieën de bisschop nederig om vergiffenis komen vragen voor het gebeurde, de bisschop trouw beloven en hem als hun heer erkennen (RAU. Arch. Biss., Inv. no. 419).</p> <p>1258 april 10: Theodericus de Altena, proost van Oudmunster geeft 5 november 1298 een vidimus van een brief van 10 april 1258 waarbij de Domdeken Petrus met Jacobus kanunnikkameraar van Oudmunster en Dominua Ghiselbertus bone memorie Dominus de Goye miles als scheidslieden uitspraak deden in kerkelijke geschillen tussen de plebanen en de parochianen van Gaspewerden en de parochianen van Tulle. In de oorkonde van 1258 wordt hij genoemd: Ghiselbertus miles de Gove Dominus (RAU. Dom., Inv. no. 954).</p> <p>1258 mei 5: Giselbertus de Goye onder de ridders borg voor bisschop Henricus inzake het vredesverdrag tussen hem en Otto graaf van Gelre. Met hem en in volgorde na hem worden als borgen genoemd de ridders Hubertus (de Bosinchem) Pincerna (schenker) en Sguederus (de Bosinchem) marescalcus van de bisschop(beide laatsten waren zoons van de ridder Stephanus de Bosinkem, Pincerna en van diens vrouw Domina Ava (OB. Gelre en Zutphen, no. 807).</p> <p>1259 Maart 17: De ridder Giselbertus de Goy en om. de ridder Gerardus de Amestelle borgen voor Arnoldus junior de Wesemale. Onder deze oorkonde hangt het ridderzegel van Giselbertus de Goy.</p> <p>1259 juli 21: Gvselbertus de Goye is met enige andere ridders getuige voor de ridder Theodericus de Pascua (van der Weyden) bij een schenking aan het Duitse huis te Utrecht. Gyselbertus de Goye zegelt hier wederom met zijn ruiterzegel, dat echter zeer geschonden is.</p> <p>1259 nov. 7: Gijselbertus de Goye miles. Bisschop Hendrik van Vianden keurt de overdracht goed van de grove en smalle tienden in Seyster hoever (Zeister oever tussen Bunnik en Zeist) en in Eygen en in Kroost in de parochie van Zeist, die Gijselbertus van de bisscho in leen hield en verkocht had aan het Convent van Oestbroeck, mits hij ter compensatie aan de bisschop afstaat enig allodiaal land, nl. 13 morgen land naast zijn huis in Goye, waarvan 8 morgen palen aan de weg naar zijn huis in Goye en 5 morgen, die hij gekocht heeft</p> <p>van Spieringus de Goye, benevens 2 hofsteden, waarin eertijds de kapel van zijn huis in Goye stond (RAU. Kl. Kapittelen en Kloosters. Inv. no. 530, Cartularium Convent van Oostbroek, fol 11).</p> <p>1261 nov.13: Giselbertus miles dictus Dominus de Goye. Bisschop Henricus beschikt over zijn goed in Bulhorn, in de parochie Hauten gelegen, in de jurisdictie van Giselbertus ridder gezegd heer van Goye (RAU. St. Marie, Inv. H.S. no. 1227).</p> <p>1265 april 21: Gisilbertus de Goie marschalcus van bisschop Hendrik van Vianden komt als derde voor onder de getuigen, die vermeld worden als milites et ministeriales, als de bisschop aan schepenen, raden en gemeente van Zwolle toestaat aldaar een paardenmarkt te houden en aan alle bezoekers daarvan vrijgeleide geeft.</p> <p>1265 juli 6: Giselbertus de Goie vermeld als marescaleus van de bisschop. Hij is ridder (RAU. Inv. HS. no. 334, fol 4).</p> <p>1265 juli 27: Giselbertus de Goye ridder met Giselbertus de Amestelle ridder ea. vanwege de bisschop scheidslieden om de nog bestaande of te ontstane geschillen te beslechten na de vrede, gesloten tussen de bisschop en Otto graaf van Gelre (OB. Gelre en Zutphen. no. 882).</p> <p>1265 oktober 16: Giselbertus de Goey marscalcus noster genoemd door bisschop Hendrik van Vianden.</p> <p>1266 febr. 2: Giselbertus de Goye marscalcus van bisschop Hendrik van Vianden vermeld als eerste onder de milites et ministeriales getuigen voor de bisschop.</p> <p>1268 juli 28: Frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye met enige andere ridders en de knaap Otto dictus Proys als scheidslieden gekozen door de ridder Hubertus de Everdinghen en de knaap Arnoldus Snoye enerzijds en de knaap Walterus de Goye anderzijds om al de tussen partijen gerezen geschillen te beslechten (ARA. Holl. Leenk. no. 30 (E.L. 32) fol 84v).</p> <p>1269 juli 24: Gijselbertus dictus de Goye frater Domus theutonice Traiectensis met Gijselbertus dictus de Amestelle Canonicus ecclesie beate Marie Traiectensis scheidslieden vanwege Johannes de Arkle famulus en Otto dictus de Arkle miles om hunne geschillen met het Domkapittel te Utrecht over de tienden en andere rechten in Osterwiic (Oosterwijk) en Hokelhem (Heukclom) bij te leggen (RAU. Dom.. Inv. no. 953).</p> <p>1270 febr. 3: Gilbertus de Goye Commendator et frater Domus Theutonice iuxta Traientum en de overige broeders verbinden zich om aan de gift van een hunner medebroeders een bestemming te geven.</p> <p>(1271) XV(II) Kal. Aprilis (= Maart 16). Obiit Dominus Ghiselbertus (RAU. Inv. HS. no. 358 iii fol 114; Kalendarium St. Servaas, alwaar hij vergissing XV in plaats van XVII Kal. April).</p> <p>1271 juli 19: Walterus de Goye famulus oorkondt te hebben overgrdragen aan het Duitse huis bij Utrecht voor 88 ponden Utrechts enige landen in het Gooi door wijlen zijn vader Dominus Giselbertus frater et Commendator</p> <p>quondam Domus beate Marie Teutonicorum Traiectensis aan het huis beloofd.</p> <p>1288 juli 13: Mabilia weduwe van Giselbertus quondam Dominus de Goye miles beschikt bij testament over de opbrengst van haar huis in de immuniteit van St. Maarten om na haar dood memoriediensten te laten doen in de Dom te Utrecht voor haar eerste echtgenoot heer Godcscalcus de Merwede, haar tweede echtgenoot Giselbertus de Goye en voor haar zelf. Voor haar zegelen Johannes de Herkele ridder en haar zoons Johannes en Daniel van der Merwede. Afschrift met twee nagetekende zegels: van de ridder Johannes de Arkel en van Daniel (van der Merwede) (RAU. Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76).</p> |
Notitie | <p>Hij wordt te Utrecht vermeld van 1242-1271. Ridder geworden tussen22 november 1252 (RA U. St. Narie. Inv. no. 766) en 22 februari 1254(Ant. Matthaeus: De rebus Amersfortensibus, p ag. 198) en men vindt voorhet eerst zijn nieuwe ridderzegel onder de oorkonde van</p> <p>17 Maart 1259 (RAU. Oudmunster. Inv. no. 1628). He is een grootruiterzegel (61 mm. i n diameter) met een tegenzegel. Het randschriftluidt: + Sigillu. . . SELBERTI . . . . . . MI LITIS. Het tegenzegelvertoont, in een gothisch schild, het wapen van Goye, nl.: gedwarsbalk tvan zes stukken, de oneven balken van vair; het randschrift is niet goedmeer te lezen. E r lijkt te staan: "Frange. (L) ege . tege". Hij is hijlater tussen 2 februari 1266 en 28 jul i 1268 als broeder in het DuitseHuis te Utrecht getreden, waarvan hij tussen 24 juli 1269 e n 4 februari1270 commendator-broeder is geworden; heer van Goye en Hagesteijn.</p> <p>Sedert de Utrechtse bisschop Otto II (van der Lippe) in 1220 zosuccesvol de gehele sta d Utrecht onder zijn macht had weten te brengen,was er voor de nakomelingen van Wolterus com es de Goye alsrijksambtenaren in Utrecht geen plaats meer. Ook buiten de stad werdende vroe gere landelijke rijksgraven, die in feite al lang inbisschoppelijke dienst stonden, vervange n door bisschoppelijkeambtenaren, die zelfs niet meer in schijn met de Kroon verbonden waren .</p> <p>Na het verdwijnen der graven van Goye werd hun vroegere ambt, datnu de bisschop ter be geving stond, versplinterd. Een deel ervan zalvermoedelijk in handen zijn gelegd van schoute n of meiers, een anderdeel is misschien overgegaan op de maarschalk, die in deze tijden al sbisschoppelijke ambtenaar in opkomst is en een hoge rechterlijke functieging bekleden. Opv allend is, dat men in de eerste helft der 13de eeuwgéén heren van Goye in die functies aantr eft. In 1224-1227 (OB StichtII, no. 721, 22 juli 1224; no. 722, nà juli 22 anno 1224; no. 73 0, anno1224; no. 748, 29 maart 1226; no. 764, 25 mei 1227), komt een Alfardusals maarschal k voor, in 1232 (OB Sticht II, no. 846) een zekereStephanus, in 1239 en 1240 (OB Sticht II , no. 847, anno 1239; no. 956,30 okt 1240) Arnoldus de Scal( c)wich en in 1252 en 1258 Sgued erus deBosinchem, zoon van Stephanus. Eerst in 1265 (RA. Zwolle, Diversecharters, Charter d d. 21 april 1265) ontmoet men een Giselbertus deGoye als marscalcus van bisschop Hendrik va n Vianden (1250-overl 5 Juni1267). Men kan zich nu afvragen wat de reden mag zijn, dat in ee n zolang tijdvak (ongeveer 30 jaren) geen vertegenwoordiger van dit geslachtin dat hoge rec hterlijke ambt te vinden is. Dit was toch wel teverwachten gelet op het feit, dat de heren v an Goye gedurende zo langejaren, wellicht eeuwen, een hoge rechterlijke positie in het Nedersticht hadden ingenomen. Hebben zij zich opzettelijk afzijdig gehouden,is het toe te schrijv en aan halsstarrigheid, het niet willen bukkenvoor de bisschop en de veranderde tijdsomstand igheden? Het feit echter,dat reeds in 1224-1232, nog tijdens het leven dus</p> <p>van graaf Walterus, anderen het maarschalks-ambt bekleden, zou erop kunnen wijzen, da t in de verhouding van de bisschop tot de heren vanGoye een zekere verwijdering was ingetred en, ja dat misschien zelfsWalterus wel het land had verlaten (Mecklenburg!). Zekerheid daaromtrent bestaat er niet, maar gezien de ontwikkeling der politiekeverhoudingen rondom de biss chop omstreeks het midden der 13de eeuw engelet op de wijze, waarop Giselbertus de Goye daar bij was betrokken, iseen verkoeling tussen de kerkvorst en Walterus waarschijnlijk en is zi jvoor Giselbertus met zekerheid vast te stellen.</p> <p>De periode van 1234-1267, tijdens het episcopaat van Otto III vanHolland (1233-1244 el ect en daarna bisschop tot overl 27 Maart 1249) enHendrik van Vianden ( 1251-overl 5 Juni 12 67), kenmerkte zich door eenweifelende houding tegenover het Rijksbestuur, anderzijds gaf oo k dekroon blijk van een onvaste politiek jegens de bisschop. In de beginnevolgde bisschop O tto een gedragslijn, die zowel tegen paus als krooninging: maar nadat zijn oomzegger graaf W ilem II van Holland tot RoomsKoning was gekozen, wijzigde de bisschop in het laatst van zij n levenzijn houding en bereidde de koning nog twee maanden voor zijn dood teUtrecht een ple chtige ontvangst (1249). Na een kort tussenbewind vanbisschop Goswinus van Randerode,</p> <p>ging het bestuur van het bisdom in 1251 over op de zwakke Hendrikvan Vianden, die volk omen aan de leiband liep van de krachtigen, maartot intrigues geneigden aartsbisschop van Ke ulen Conradus vonHochstaden en zich onder diens invloed richtte tegen de Staufischgezinde n Stichtse adel, kapittel-geestelijkheid en jonge stedelijkeraadspartij in Utrecht.</p> <p>Toen Koning Willem na zijn huwelijk, in 1252, met Elisabeth vanBrunswijk in wijder kri ng erkenning vond, was dit voor hem aanleidingzijn tot dusver gevoerde beleid te herzien e n zocht hij toenadering totde adel en zijn stedelijken aanhang. Een aanslag, tijdens zijn ve rblijfte Utrecht, tegen Willem in 1255 gepleegd, werd evenwel oorzaak van eenfelle vete teg en deze stad en liep weldra uit op een openlijke oorlogmede gericht tegen bisschop Hendrik . Koning Willem sneuvelde kortdaarop (24 Jan. 1256) te Hoogwoude tegen de Friezen en werd al sRooms-Koning opgevolgd door Richard van Cornwallis. Na diens erkenningdoor bisschop Hendri k en door Florens 'den Voogd', broeder van deoverleden koning en voogd van diens minderjarig en zoon</p> <p>(de latere) Floris V, werd weldra, op 12 Juni 1257 (RAU. Arch.Biss., Inv. no. 419), t e Bodegraven vrede gesloten tussen bisschop enstad enerzijds en Florens, de Voogd van Hollan d, en de Stichtse adelanderzijds. De hoofden van de adelspartij, heer Ghilebertus de Goie e nGhilebertus de Hamestelle (van Amstel) werden gedwongen smadelijkevernederingen te onderga an. Zij moesten, vergezeld door niet minder dan500 hunner mannen, blootvoets en in boeteklee d gehuld, op zondag 17juni 1257 in den oude Dom te Utrecht komen om daar op hun knieën de bisschop voor het gebeurde nederig vergiffenis te vragen, te zweren zichop geen enkele manie r meer te zullen verzetten tegen kerk en bisschopen de laatste als hun heer te zullen erkenn en en trouw te zullen zijn.Daar Ghilebertus de Goie een zoon was van Wolterus comes de Goie , isthans de positie der heren van Goye in de eerste helft der 13de eeuw inhet Sticht duide lijker geworden.</p> <p>Door de tijden heen waren zij koningsgetrouw gebleven en kondennimmer de achteruitgan g in macht en aanzien van hun geslachtverkroppen. Zij bleven tegen de Utrechtse bisschop, di e zij in zijnstreven naar de landsheerlijke macht aanzagen als hun belager en debewerker va n het hun aangedane onrecht, een wrok koesteren. Van hunkant vonden de bisschoppen in hun vo ortdurende tegenstand zeer zekergeen reden tot welwillendheid jegens die heren, maar eerde r een geredeaanleiding hen waar mogelijk aan de kant te zetten en te weren uit desleutelpos ities, eertijds door hun voorgeslacht in de Stichtse landeningenomen. De vrede van Bodegrave n schonk de bisschop een welkomegelegenheid die tegenstand voor goed te breken.</p> <p>Giselbertus blijkt in 1259 (RAU. Kl. Kapittelen en Kloosters. Inv.no. 530, Cartulariu m Convent van Oostbroek, fol 11, 7 November 1259) inhet bezit te zijn van het huis ten Goye ; op 7 november van dat jaarverkoopt hij, met goedkeuring van de bisschop, de grove en small etiende in "Seyster hoever" (Zeisteroever tussen Bunnik en Zeist), in"Eygen" (vermoedelij k de latere Vinkenbuurt, onder Zeist) en in "Crosa"(Kroost onder Zeist), die hij van de biss chop in leen hield, aan hetconvent van Oostbroek; als vergoeding moet hij aan de bisschop 1 3morgen allodiaal land afstaan, gelegen naast zijn huis in Goye, waarvanacht morgen strekke n aan de weg, waarlangs men naar zijn huis gaat(thans de Molenweg genaamd) en de overige vij f morgen degene zijn, diehij heeft gekocht van Spieryngus de Goye, benevens twee hofsteden ,waarin eertijds de kapel van zijn huis in Goye stond. In een vidimus van10 April 1298 (RAU . Dom., Inv. no. 954 Vidimus van 5 nov. 1298 van eenbrief van 10 april 1258), van een oorkon de uit het jaar 1258, wordt hijheer van Goye genoemd, hij heet daar: Dominus Ghiselbertus do minus deGoye miles. De domdeken Petrus met de kanunnik-kameraar van OudmunsterJacob beneven s Ghiselbertus miles de Goye Dominus, door de plebanen enparochianen in Gaspewerde (Gasperde n) en de parochianen van Tulle totarbiters gekozen, doen uitspraak in hun kerkelijke geschil len. Daaruitblijkt, dat Ghiselbertus te Gasperden en Tulle belangen had, die weldààruit zul len voortspruiten, dat hij reeds beleend was met dezogenaamde heerschappij van Hagestein, di e wij later nog zullentegenkomen. In 1261 (RAU. St. Marie, Inv. HS. no. 1227, Charter dd. 1 3november 1261) wordt gezegd, dat de parochie Hauten in zijn heerlijkheidlag. Eindelijk i n 1265 treffen wij hem aan in onmiddellijke dienst vande bisschop, als diens maarschalk; waa rschijnlijk is hij in dit ambtSguederus de Bosinchem, zoon van Stephanus en vermoedelijk ee n verwantvan hem, opgevolgd. Ook in het volgende jaar bekleedt hij nog dit ambt,maar in 126 8 (ARA. Holl. Leenk. no. 30 (E.L. 32) fol 84v, 28 juli 1268)heeft hij van het wereldse leve n afscheid genomen en is hij te Utrechtin het Duitse huis getreden als broeder, want op 28 j uli van dat jaarvindt men hem vermeld als ",frater Ghiselbertus quondam Dominus (de)Goye" . Zijn opname in die Orde moet hebben plaats gevonden nà 2februari 1266, daar hij op die dat um nog maarschalk was. Broeder nog op24 juli 1269 (RAU. Dom.. Inv. no. 953), was Gyselbertu s dictus de Goyereeds op 4 februari 1270 (Jhr. J.J. de Geer tot Oudegein: Archieven derRidd erlijke Duitsche Orde. no 251) Commendator-broeder. Groteteleurstellingen, die hij op zijn l evenspad had ontmoet, zullen welniet vreemd zijn geweest aan de stap, dien hij had ondernome n. Zijnopenlijke en stellig levenslang gevoerde stille strijd tegen debisschop, het zich be roofd zien van de ingeworteldefamilie-prerogatieven, misschien ook persoonlijke omstandighed en,zullen de oude ridder gemaakt hebben tot een vroegtijdig vermoeid man,die bukkend voor z ijn noodlot met achterlating van vrouw en kinderen,in de rust van een kloosterleven als orde broeder in zijn laatstelevensjaren het verdriet, dat het leven hem gebracht had, poogde te vergeten. In de vergaderzaal van de Ridderlijke Duitse Orde Balye vanUtrecht hangen de portre tten aan de wand van 74 landcommandeurs derOrde van de vroegste tijd af tot nu toe, als no . 4 van die Commandeurswordt Giselbertus de Goye afgebeeld als een grijsaard met een lange witte baard. Het heeft toen niet lang meer mogen duren, op 16 maart 1271stierf hij en werd be graven in de St. Annakerk van het oude Duitse huisbuiten de stadsmuren. De juiste datum va n zijn overlijden, dat moethebben plaats gehad tussen 4 februari 1270 (Jhr. J.J. de Geer to tOudegein: Archieven der Ridderlijke Duitsche Orde. no 251) en 19 juli1271 (Jhr. J.J. de Ge er tot Oudegein: Archieven der RidderlijkeDuitsche Orde. no 257), vindt men in de oorkonde v an 13 juli 1288 (RAU.Inv. HS. no. 361. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76), waarin zijn weduwe (tweede vrouw) Mabilia op 16 maart voor hemmemoriediensten sticht in de Dom t e Utrecht; behoudens een kleinecopieerfout van Buchell, vindt men deze datum ook in het kale ndariumvan St. Servaes te Utrecht. Aangezien zijn zoon op 19 juli 1271 (RAU.Inv. HS. no. 36 1. Dl. VIII, fol 104v en Inv. HS. no. 344, fol 76)uitvoering geeft aan</p> <p>een wilsbeschikking van zijn overleden vader en niet aangenomenkan worden, dat dez e 1 jaar en 4 maanden heeft laten verlopen alvorensdaartoe over te gaan, zal men wel het jaa r 1271 als zijn sterfjaardienen aan te nemen. Deze zoon, Walterus de Goye famulus, draagt, o mdatwijlen zijn vader Dominus Giselbertus, eertijds broeder en Commendatorvan het Duitse hu is, voor 88 ponden zekere goederen aan dat huisbeloofd had, op bovengenoemden datum aan da t huis te Utrecht over: 4morgen land op de Enge in Osthreem (Oostrum), ongeveer 1 km oosteli jkvan de tegenwoordige buurschap tGoy, voor 40 Utrechtse</p> <p>ponden, verder voor 20 ponden 4 morgen land, Vritgraes genaamd envoor 28 ponden 8 morg en, Hilichlant (Heilig land) geheeten; allesallodiaal land, gelegen in de nabijheid van he t huis ten Goye.</p> <p>Wie de eerste vrouw van Dns. Giselbertus de Goye is geweest, zoumen kunnen afleiden ui t de gegevens, die een weinig gebruikthandschrift, toegeschreven aan Arend van Buchell (Uni v bibl Utrecht.HS. van Buchell. F. 28. H. 1780, fol 17v in voce van Lichtenberch),daaromtre nt verschaffen kunnen. Onder het hoofd "Lichtenberch" vindtmen daar de mededeeling, dat Jaco bus filius Johannis (laterLichtenberch genaamd) in 1252 tot vrouw had een 'filia de Goy', vo ortsdat zijn vader tot vrouw had een filia de Arkel en dat hun zoon was debekende Utrechts e erfschepen Jacobus filius Jacobi, die in 1304 teUtrecht bij een oproer werd vermoord en he t eerst, nà 1290 de naam"Lichtenberch" heeft aangenomen, naar zijn huis onder Woudenberch gelegen. Tegelijk met zijn naam veranderde deze schepen ook zijn wapen. In1288 zegelde hij no g met het bekende scepterrad, maar nà 1290 (in rood)met uitgetande (zilveren) schildzoom dri e (gouden) lelies. Onder hunnamen vermeldt Buchell de kwartieren van Jacobus filius Johanni s enzijn vrouw van Goye aldus:</p> <p>Lichtenberch - Goy; Arkel - Vuytterhorst; Velde - Bosinchem;Ruweel - Rover.</p> <p>Volgens deze opstelling zou de moeder van Dns. Giselbertus de Goyeniet "Amstel", maa r "van Bosinchem" hebben geheten. Een bevestiging vangrote waarde van debovenstaande opstell ing werd gevonden op een oudrouwbord, dat nog in de tweede helf der 17de eeuw hing in het kapittelhuis van St. Pieter te Utrecht en aldaar werd gezien door Dr. C.Booth (RAU. Inv. HS. n o. 378. Dl. 6 fol 613). Daarop de kwartieren vande moeder:</p> <p>1. Lichtenberch.</p> <p>5. Goye.</p> <p>3. Arkel.</p> <p>7. Wttenhorst.</p> <p>2. Velde.</p> <p>6. Bosinchem (Everdingen?).</p> <p>4. Rueel.</p> <p>8. Rover (van Montfoord).</p> <p>Ghiselbertus de Goye komt voor als:</p> <p>Ghyselbertus de Govengoye (Bovengoye: Upgoye?) 1251; Giselbertusde Goye, miles, 1254 ; Dominus Ghilebertus de Goye, 1257; DominusGiselbertus dominus de Goye, miles, 1259; Giselb ertus miles dictusDominus de Goye, 1261; Frater Ghiselbertus quondam Dominus (de) Goye,mile s, 1268; Gyselbertus dictus de Goye frater .Domus TeutoniceTraiect, 1269; Gilbertus de Goy e Commendator et frater Domus Theutoniceiuxta Traiectum, 1270.</p> <p>Ghiselbertus de Goye is omstreeks 1242 zijn vader opgevolgd inzijn goederen: dit volg t uit een oorkonde van een tiental jaren later,nl. 1252. Een stuk van 14 April 1252 (RAU. St . Pieter, Inv. no. 343)noemt als zijn moeder: Domina Rixa; in een handschrift van Dr. Boot hheet zij de weduwe van Walterus comes de Goye, deze graaf was dus zijnvader.</p> <p>Het hiervoor geschetste openlijke verzet van Giselbertus de Goyesmeulde in bedekte vor m vermoedelijk al langer; daarvoor bestaat meerdan een aanwijzing. In 1251 (Sloet: OB. Gelr e en Zutphen, no. 738, 28december 1251) noemt Gijselbertus de Govengoye, misschien een schrijffout voor "Bovengoye" di. "Upgoye", (de betrokken oorkonde is alleenin afschrift bewaard g ebleven) de Utrechtse bisschop weliswaar zijn'heer' - hij blijkt in 1245 (0B Sticht II no. 1 060, 12 december 1245)diens ministerialis te zijn -- maar hij meent toch reden te hebben steun te zoeken bij de graaf van Gelre. Onder zijn allodiale bezittingenbehoren twee sloten, nl . het huis te Goye en het huis Hagensteyn. Ditlaatste draagt hij in 1251, als zijn huis te G aspewerde, met het landbinnen de buitenste singelgracht, op a</p> <p>Change info: 11 FEB 2006</p> |
Mediaobject | |
---|---|
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject | |
Mediaobject |